zoeken

Handreiking voor beleid plastic bekers op evenementen

Op verzoek van festival- en evenementenorganisatoren hebben brancheverenigingen VVEM en VNPF een handreiking voor gemeenten opgesteld voor het maken van beleid voor plastic bekers op evenementen. Aanleiding was dat sommige gemeenten het gebruik van hardcups (harde plastic bekers) als norm zien en verplicht willen stellen voor alle evenementen. Deze bekers zijn echter niet voor ieder evenement een geschikte oplossing. VVEM en VNPF pleiten daarom voor maatwerk.

De door VVEM en VNPF opgestelde handreiking geeft een overzicht van de wetgeving die er is op dit gebied, geeft meer achtergrondinformatie en biedt organiserende en vergunningsverstrekkende partijen handvatten bij het nadenken over en vormgeven van beleid voor plastic bekers.

De handreiking is HIER te downloaden.

Bron: Vereniging van Evenementenmakers.

Geïnteresseerde gemeenten ‘Experiment gesloten coffeeshopketen’

In het regeerakkoord is opgenomen dat het experiment met cannabisteelt voor recreatief gebruik in de gesloten coffeeshopketen wordt uitgevoerd in zes tot tien gemeenten.

Op maandag, 10 juni, eindigde het tijdvak waarbinnen burgemeesters konden aangeven interesse te hebben om met hun gemeente deel te nemen aan het experiment. In dit tijdvak hebben 26 gemeenten interesse getoond voor deelname. Burgemeesters van gemeenten hebben hun belangstelling kenbaar gemaakt op basis van het ontwerp-besluit voor de inrichting van het wietexperiment. In de Tweede Kamer is het wetsvoorstel ‘Experiment gesloten coffeeshopketen’ en het ontwerp-besluit behandeld. Het ligt nu ter behandeling voor in de Eerste Kamer.

De minister van Medische Zorg, Bruno Bruins, heeft de onafhankelijke adviescommissie ‘Experiment gesloten coffeeshopketen’ onder leiding van voorzitter prof. dr. André Knottnerus gevraagd advies te geven over welke gemeenten aan het experiment zouden moeten meedoen.

Het kabinet zal op basis van het advies van de adviescommissie beslissen en bekendmaken welke gemeenten gaan deelnemen aan het experiment. De namen van de geselecteerde gemeenten in zullen in de ontwerp-amvb worden opgenomen.

Dat zal naar verwachting deze zomer plaatsvinden. Die aanpassing van de ontwerp-amvb zal in het kader van de in het wetsvoorstel voorgeschreven voorhangprocedure vervolgens eveneens aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd. 

 

 

Drank- en Horecawet: Onderzoek naar effecten initiatiefwetsvoorstel Ziengs ‘Regulering mengformules’

Op 7 juni jl. heeft staatssecretaris Paul Blokhuis van VWS de voorzitter van de Tweede Kamer geinformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de effecten van het initiatiefwetsvoorstel ‘Regulering mengformules’ van Kamerlid Ziengs.

Dit wetsvoorstel is vorig jaar, op 6 juni 2018,  bij de Tweede Kamer ingediend. Om dit voorstel en de onderdelen goed te kunnen beoordelen heeft de staatssecretaris door onderzoeksbureau Berenschot een beknopt onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de te verwachten effecten van dit initiatiefwetsvoorstel voor de volksgezondheid, economie, openbare orde en verkeersveiligheid.

Blijkens dit onderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  1. Uitbreiding regels Drank- en Horecawet

Het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet regulering mengformules’ heeft voor wat betreft de uitbreiding van de regels voor alcoholhoudende dranken tot gevolg dat horecaondernemingen, slijters en retailondernemingen legaal mengvormen van horeca en retail mogen gaan aanbieden, inclusief mengformules met alcoholverstrekking, gratis of tegen betaling en voor consumptie ter plaatse of elders. 

  1. Alcohol bij tankstations

Hiernaast heeft het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet regulering mengformules’ tot gevolg dat er alcohol wordt verkocht bij tankstations en langs de auto(snel)weg, hetgeen meer verstrekkingspunten betekent, en is het redelijk aannemelijk dat er meer alcohol wordt verstrekt op bestaande locaties. 

  1. Positieve economische effecten

Omdat het wetsvoorstel alcoholverkoop bij tankstations en langs de auto(snel)weg mogelijk maakt en het redelijk aannemelijk is dat mengformules leiden tot het verstrekken van meer alcohol op bestaande locaties, zijn er positieve economische effecten voor betrokken ondernemers en gemeenten.

  1. Negatieve effecten voor de volksgezondheid, verkeersveiligheid en openbare orde

De mogelijkheden in het wetsvoorstel maken het redelijk aannemelijk dat mengformules leiden tot het verstrekken van meer alcohol op bestaande locaties. Daardoor zijn er negatieve effecten voor de volksgezondheid, verkeersveiligheid en openbare orde te verwachten. De mate waarin deze effecten optreden is echter onzeker. 

  1. Onduidelijkheid

Het is onduidelijk of er locaties bijkomen waar alcohol wordt verstrekt, door mengformules toe te staan. Dit komt doordat er in de praktijk nu al in tal van ondernemingen mengformules worden toegepast, ook al is het niet legaal. Het wetsvoorstel maakt deze en eventuele extra mengformules met alcohol in de retail onder voorwaarden wel legaal. 

  1. “Overall-effecten” wetsvoorstel mengformules

Als er door het toestaan van mengformules nieuwe verstrekkingspunten bijkomen en er daardoor meer alcohol wordt verstrekt, dan:

  1. Is het redelijk aannemelijk dat er positieve economische effecten zijn voor betrokken ondernemers en gemeenten, in termen van klantbeleving, ondernemerschap, meer samenwerking tussen ondernemers en meer levendigheid in de binnenstad. 
  2. Is het aannemelijk dat alcoholconsumptie door mengformules negatieve effecten heeft op de volksgezondheid, leidend tot diverse gezondheidsrisico’s. Specifieke risicogroepen zijn dan in ieder geval kinderen, jongeren, jongvolwassen en mensen met (gevoeligheid voor) verslavingsproblematiek. 
  3. Is het zeer aannemelijk dat alcoholconsumptie door mengformules negatieve effecten heeft op de verkeersveiligheid, leidend tot verkeersongevallen. 
  4. Is het redelijk aannemelijk dat alcoholconsumptie door mengformules negatieve effecten heeft op de openbare orde, waardoor zich incidentele ordeverstoringen voordoen. 

 

Klik hier voor het volledige rapport.

Bestel ook eens onze gratis brochure (pdf) over de (on)mogelijkheden van “blurring”.

Aanscherping regels en toezicht voor internetverkoop alcohol

Verkopers van alcohol via internet zullen aan strengere regels moeten voldoen om de verkoop aan minderjarigen tegen te gaan. Het toezicht daarop wordt gecentraliseerd naar de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Staatssecretaris Paul Blokhuis (VWS) start op 28 maart 2019  de consultatie van een wetsvoorstel waarmee deze nieuwe regels worden vastgelegd. Met hetzelfde wetsvoorstel wordt geregeld dat er een einde komt aan stuntaanbiedingen voor alcohol als ‘twee halen, één betalen’. Verkopers moeten aanbiedingen op alcohol beperken tot maximaal 25% korting.

 

Klik hier voor meer informatie.

Naleving leeftijdsgrens alcohol 2018

Op 14 maart 2019 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief gestuurd aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met betrekking tot de resultaten van  het onderzoek (najaar 2018) naar de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol.

Om de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol in 2018 te meten, zijn er in totaal 2309 aankooppogingen uitgevoerd door 17-jarige testkopers. Deze testaankopen zijn gedaan in avondwinkels, cafetaria’s, horecagelenheden, slijterijen, sportkantines, supermarkten en via thuisbezorgkanalen.

Het betreft een aselecte steekproef met nationale representativiteit.

In 2018 bedraagt het totale gewogen nalevingscijfer 37,7%. De slijters-branche (73,3%) en de supermarktbranche (68,9%) zijn voor wat betreft de  naleving een eind op de goede weg. Avondwinkels scoren met 34,7% aanzienlijk lager. De cafetaria’s (20,7%), sportkantines (20,2%) en horecagelegenheden (17,5%) scoren ver onder een acceptabel niveau van naleving. De laagste naleving wordt bereikt door thuisbezorgkanalen met een nalevingspercentage van 9,5%.

Met deze cijfers komt de staatssecretaris tot de conclusie dat een minderjarige in meer dan 60% van de gevallen alcohol kan kopen. In horecagelegenheden, sportkantines en cafetaria’s is dit zelfs ongeveer 80% van de gevallen en via thuisbezorgkanalen krijgt 90% van de jongeren zonder problemen alcohol in bezit.

In het belang van de volksgezondheid en het beschermen van jongeren vind de staatssecretaris het noodzakelijk dat de leeftijdsgrens voor het verstrekken van alcohol beter nageleefd gaat worden.

Gemeenten moeten in dit kader onder meer hun toezichthoudende  verantwoordelijkheid nemen. Om die reden gaat de staatssecretaris zich samen met onder andere de VNG inzetten voor betere handhaving door gemeenten met behulp van een handhavingsprotocol.

Voorts is inmiddels gestart met de internetconsultatie van de wijziging van de Drank- en Horecawet. In het wetsvoorstel worden onder meer regels gesteld voor de verkoop van alcohol via thuisbezorgkanalen, dat met 9.5% het laagste nalevingspercentage heeft. De regels  hebben tot doel om de naleving van de leeftijdsgrens door thuisbezorgkanalen te verbeteren. De internetconsultatie staat voor iedereen open en loopt tot 1 mei 2019.

 

Nalevingscijfer_leeftijdsgrenzen_alcohol_2018.

 

jk_onderzoek_naar_de_naleving_van_de_leeftijdsgrens_bij_alcoholverkoop_aan_minderjarigen_in_2018.

Krokodillen, slagen en andere reptielen in het circus..

Sinds 15 september 2015 is het op grond van artikel 4.14 van het “Besluit houders van dieren” verboden om met wilde zoogdieren op te treden in circussen. Dat is een goede zaak. Daarmee verdwijnen de tijgers, olifanten, apen en dergelijke uit de circussen in Nederland. Als gevolg daarvan zie je nu een tendens in circussen om op te treden met andere wilde dieren, namelijk dieren die geen zoogdier zijn, namelijk de reptielen, waaronder de slangen en krokodillen. Deze dieren kronkelen door de circusarena heen en kunnen een gevaar opleveren voor zichzelf (aantasting intrinsieke waarde van het dier), het publiek en de circusmedewerkers.

Derhalve heeft de Academie voor bijzonder wetten in oktober 2018 de navolgende vragen gesteld aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Vraag 1:

Waarom heeft het kabinet Rutte II bij de inwerkingtreding van artikel 4.14 in het Besluit houders van dieren ook niet een verbod opgelegd voor andere dieren dan wilde zoogdieren?

Vraag 2:

Overweegt dit kabinet om ook voor dergelijke wilde dieren een verbod in te voeren?

Het antwoord va het ministerie vindt u hier.

Antwoordbrief besluit houders van dieren

Er is op dit moment kennelijk geen voornemen om het circusverbod uit te breiden. De krokodillen, slangen en andere reptielen zullen we mogelijk dus nog wel even tegenkomen in Nederlandse circussen.

Dierenwelzijn is geen toetsingsgrond voor een evenementenvergunning (daar gaat de Wet Dieren over), echter, hier raakt het gebruik van dergelijke dieren de openbare orde, veiligheid en gezondheid. Deze toetsingsgronden kan een burgemeester uiteraard goed beargumenteerd gebruiken bij het weigeren van circussen met (gevaarlijke) reptielen.

 

Conclusie staatsraad: beslissing om wel of niet te gedogen is géén besluit in de zin van de Awb

Staatsraad-advocaat generaal Widdershoven heeft op 16 januari 2019 een conclusie uitgebracht inzake een uitgebrachte gedoogverklaring door het college van burgemeester & wethouders van de gemeente Bladel aan de eigenaar van een perceel waarop sinds 1993 een illegaal bouwwerk stond.

De staatsraad concludeert dat een  maar dat deze onder omstandigheden wél bij de bestuursrechter kan worden aangevochten. Dit is in elk geval zo als een verklaring om wel te gedogen (een gedoogverklaring) is afgegeven naar aanleiding van een handhandhavingsverzoek. In dat geval kan de derde die het handhavingsverzoek heeft gedaan, beroep tegen de gedoogverklaring instellen.

Concreet geschil over een gedoogverklaring

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had de staatsraad advocaat-generaal in september 2018 gevraagd een conclusie te nemen in een zaak over een gedoogbeslissing. In die zaak heeft het gemeentebestuur van Bladel een gedoogverklaring afgegeven aan de eigenaar van een perceel waarop sinds 1933 een bouwwerk staat. Hieraan heeft het gemeentebestuur de voorwaarde verbonden dat de gedoogverklaring vervalt zodra de eigenaar het perceel verkoopt of als hij overlijdt. Volgens de eigenaar beperkt de gedoogverklaring hem in zijn eigendomsrecht en is hij van mening dat hij de zaak daarom aan de bestuursrechter moet kunnen voorleggen.

Verzoek aan staatsraad advocaat-generaal

De staatsraad advocaat-generaal was gevraagd in zijn conclusie op die vraag in te gaan en daarmee duidelijkheid te geven over de vraag of een gedoogbeslissing een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak vroeg hem daarbij de belangen van de gedoogde en eventuele derden te betrekken. 

Inhoud van de conclusie

Volgens de staatsraad advocaat-generaal is een gedoogverklaring geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet gericht is op rechtsgevolg. Ook de beslissing om een gedoogverklaring in te trekken of te weigeren, is om die reden geen besluit. Dit betekent dat men deze beslissingen in principe niet kan aanvechten bij de bestuursrechter. Dit is anders als een derde beroep instelt tegen een gedoogverklaring die is verleend naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Daartegen kan die derde wél beroep instellen bij de bestuursrechter. De gedoogde kan dat niet, omdat hij geen procesbelang heeft bij een oordeel van de rechter over de afwijzing van het handhavingsverzoek. Hij is het immers eens met die afwijzing en kan daar geen gunstiger resultaat in bereiken.

Vanwege de rechtsbescherming moet een gedoogde wel tegen een gedoogbeslissing bij de bestuursrechter kunnen procederen als daarvoor geen alternatieve route bestaat of als die route ‘onevenredig bezwarend’ is. In het geval van de eigenaar uit Bladel is die alternatieve route er wel. Dat betekent in zijn geval dat hij als gedoogde niet rechtstreeks kan opkomen tegen de gedoogverklaring, aldus de staatsraad advocaat-generaal in zijn conclusie.

Verdere verloop van de procedure

Partijen die bij deze procedure zijn betrokken, krijgen de mogelijkheid om op deze conclusie te reageren. Hierna zal een grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak doen.

De conclusie van de staatsraad advocaat-generaal geeft voorlichting aan de Afdeling bestuursrechtspraak, maar bindt haar niet.

 

Zie ook: Uitspraak 201801734/2/A1, 16 januari 2019

 

“Niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” en strijd met Dienstenrichtlijn

Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft de burgemeester van Utrecht een aanvraag om een exploitatievergunning geweigerd en de bestaande exploitatievergunning ingetrokken.

De burgemeester heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het vereiste dat leidinggevenden van een horecabedrijf ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn’ zoals omschreven in de betreffende gemeentelijke Horecaverordening.

De burgemeester is tot die conclusie gekomen omdat de leidinggevende van verzoeker verschillende malen is veroordeeld voor verkeersovertredingen en belediging van een ambtenaar in functie. Daarnaast zijn er nog meer verkeersincidenten bekend. De ernst van de overtredingen blijkt uit de relatief hoge geldboetes, de invordering van het rijbewijs en de ontzegging van de rijbevoegdheid. Uit zijn gedragingen blijkt een onwil om aan de verkeersregels te voldoen en in bepaalde gevallen is sprake van zeer onverantwoordelijk en gevaarlijk gedrag. De overtredingen zeggen iets over de houding van verzoeker ten opzichte van wet- en regelgeving. Hij mist daarom de verantwoordelijkheid om als leidinggevende te kunnen optreden.

Verzoekster verweert zich door te stellen dat de toepassing van het criterium “niet van slecht levensgedrag mogen zijn” in strijd is met de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG). Uitgangspunt van deze richtlijn is immers de volledige vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het niet van een vergunningstelsel afhankelijk stellen van de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit. Indien desondanks een vergunningstelsel in het leven wordt geroepen dan moet dat voldoen aan een aantal criteria.

Deze criteria zijn onder andere dat (de bepalingen van) het vergunningstelsel vooraf openbaar bekendgemaakt, duidelijk en ondubbelzinnig en objectief moet zijn (artikel 10 van de Dienstenrichtlijn).

Het in de Horecaverordening opgenomen criterium omtrent het levensgedrag is zodanig open dat het door het bestuursorgaan kennelijk volledig naar eigen inzicht, en daarmee naar willekeur ingevuld kan worden. Dat maakt deze voorwaarde in strijd met de Dienstenrichtlijn.

De burgemeester stelt daar tegenover dat van strijd met de Dienstenrichtlijn geen sprake is. Verweerder is namelijk vrij om de open norm nader in te vullen. Dat volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is op de situatie van verzoekster. Verder is het zo dat verzoekster een rechtstreeks beroep kan doen op de artikelen 9 en 10 van de Dienstenrichtlijn. De wetgever heeft omzetting van deze artikelen in nationaal recht niet noodzakelijk geacht. Omdat de artikelen 9, eerste lid en 10, eerste en tweede lid, van de Dienstenrichtlijn onvoorwaardelijk en voldoende precies geformuleerd zijn, zijn zij als zodanig in rechte toepasbaar. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspaken van de ABRvS van 9 juli 2014 (zie: ECLI:NL:RVS:2014:2488 en 2495

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat voor een dienstverrichter duidelijk moet zijn onder welke omstandigheden aan een bepaalde vergunningsvoorwaarde is voldaan om op deze wijze een grens te stellen aan de wijze van uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid van de nationale autoriteiten.

De voorzieningenrechter verwijst bij wijze van voorbeeld naar het arrest van het Hof van 8 mei 2013 (zie: ECLI:EU:C:2013:288).

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” hier niet aan. Noch in de Horecaverordening noch in de toelichting daarop wordt ingegaan op de vraag wanneer een aanvrager niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is of wordt verduidelijkt onder welke omstandigheden aan deze voorwaarde is voldaan. Met de Horecaverordening is beoogd aansluiting te zoeken bij het criterium “slecht levensgedrag” dat in artikel 8, lid 1 onder b van de Drank- en Horecawet is opgenomen, en bij de jurisprudentie over dit onderwerp.

Ook in de Drank- en Horecawet is echter geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

In de toelichting van de horecaverordening staat vermeld dat eenleidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. Gedragingen, zo valt te lezen, ‘die in ieder geval worden meegenomen in de beoordeling van het levensgedrag zijn: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag en dergelijke. In beginsel zullen gedragingen en veroordelingen die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, worden meegenomen in de beoordeling omtrent het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand levenslang wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten. Indien er wel gedraging(en) en/of veroordeling(en) in de vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, die leiden tot een beoordeling van het levensgedrag, kunnen gedragingen en/of veroordelingen langer dan vijf jaar voorafgaand aan het besluit in de beoordeling worden betrokken. De burgemeester weigert de aanvraag voor een vergunning indien gedraging(en) en/of veroordeling(en) getuigen dat de leidinggevende van slecht levensgedrag is. Met de eis ten aanzien van levensgedrag wordt aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie en het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet, beiden gebaseerd op de Drank- en Horecawet’.

Weliswaar worden, zo stelt de voorzieningenrechter, in de Toelichting bij de Horecaverordening enkele voorbeelden genoemd van gedragingen die in ieder geval in de beoordeling van het levensgedrag worden meegenomen, maar hiermee is nog onvoldoende concreet en objectief bepaald onder welke omstandigheden de voorwaarde in concreto is vervuld.

Dit betekent dat de uitleg van het criterium in belangrijke mate op basis van de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter plaatsvindt. Dit is op zichzelf ook een mogelijkheid, maar biedt in dit geval geen soelaas, omdat er volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS geen beperkingen zijn gesteld aan de feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken.

Ook feiten in omstandigheden die geen relatie hebben met de exploitatie van de inrichting, kunnen daarbij een rol spelen. Daarmee is in de nationale rechtspraak weliswaar verduidelijkt dat het bestuursorgaan de vrijheid heeft om een breed scala aan feiten en omstandigheden bij de beoordeling te betrekken, maar blijft voor een dienstverrichter onduidelijk hoe die feiten en omstandigheden vervolgens worden gekwalificeerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het voor een dienstverrichter daardoor niet goed mogelijk zich vooraf op de hoogte te stellen van de wijze waarop de vergunning-voorwaarde ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’ wordt ingevuld.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt dan ook niet uit te sluiten dat het criterium over het levensgedrag onverbindend is wegens strijd met de Dienstenrichtlijn en dus niet aan verzoekster kan worden tegengeworpen. Het bezwaar van verzoekster kan een redelijke kans van slagen daarom niet ontzegd worden.

De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit, voor zover daarbij de exploitatievergunning van verzoekster is ingetrokken, is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster het afhaal- en bezorgrestaurant niet op grond van het primaire besluit hoeft te sluiten.

 

ECLI:NL:RBMNE:2018:6217, datum uitspraak 14-12-2018.

Wilt u meer weten over de duiding van het levensgedrag van leidinggevenden? Kijk u dan eens naar onze trainingen.

 

Wet bibob – algemeen belang versus financieel belang ondernemer

In juni 2017 heeft de burgemeester van Tilburg de op grond van de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening aan verzoeker verleende vergunningen voor de exploitatie van een discotheek ingetrokken op grond van artikel 3 van de Wet bibob. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob. Dit vermoeden is gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker in een zakelijk dienstverband staat tot een bepaald persoon en dat deze persoon verschillende strafrechtelijke antecedenten op zijn naam heeft staan.Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard waarna verzoeker beroep heeft ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 28 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling overwogen dat verzoeker in een zakelijk samenwerkingsverband stond tot meergenoemd persoon. Verzoeker had toen echter aannemelijk gemaakt dat hij dat zakelijk samenwerkingsverband vóór het besluit op bezwaar had verbroken en de burgemeester niet heeft gemotiveerd dat het zakelijk samenwerkingsverband ook na de verbreking daarvan nog steeds een ernstig gevaar met zich kon brengen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank daaromtrent en het eerder genomen besluit op het bezwaar vernietigd. Tevens is daarbij bepaald dat tegen het door de burgemeester te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij het besluit van 3 december 2018 heeft de burgemeester zich vervolgens op het standpunt gesteld dat uit nieuwe informatie blijkt dat de betreffende persoon ook na het verbreken van het zakelijk samenwerkingsverband nog betrokken is geweest bij de exploitatie van de discotheek. Om die reden kan het verbroken samenwerkingsverband nog steeds een ernstig gevaar opleveren, aldus de burgemeester.

Verzoeker heeft betoogd dat uit de Wet bibob ten onrechte niet blijkt hoe lang en onder welke omstandigheden een verbroken dienstverband mag blijven meewegen. Ook in het advies van de Raad van State over dit onderwerp zijn daarover opmerkingen gemaakt. Daarnaast is toepassing van dit onderdeel van de Wet bibob mogelijk in strijd met onder meer de Dienstenrichtlijn en het rechtszekerheidsbeginsel, zo stelde verzoeker.

Over de betrokken belangen heeft verzoeker voorts toegelicht dat hij grote financiële schade zou lijden als hij de exploitatie van de discotheek niet kon voortzetten. Hij heeft hierbij gewezen op de uitverkochte feesten die op korte termijn zouden moeten plaatsvinden en op de verwachte drukke feesten met carnaval in maart 2019. Het belang van de burgemeester ligt in beëindiging van de exploitatie van de discotheek in verband met het gevaar dat de vergunningen mede worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Verder is volgens de burgemeester niet gebleken dat verzoeker voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de exploitatie van de discotheek.

Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat de besproken persoon ook na de verbreking van het zakelijk samenwerkingsverband op verschillende momenten betrokken is geweest bij de exploitatie van de discotheek. Onder meer via een derde bedrijf, waarbij deze persoon in dienst is getreden.

Hierbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat een neef van verzoeker de directeur-aandeelhouder van dat derde bedrijf is en de eigenaar is van het pand waarin de discotheek is gevestigd.

Gelet op deze nadere gegevens, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het algemeen belang bij het voorkómen dat de vergunningen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en daarmee in dit geval bij beëindiging van de exploitatie van de discotheek een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het financieel belang van verzoeker dat is gebaat bij schorsing van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter wijs het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

ECLI:NL:RVS:2019:215, datum uitspraak 28 januari 2019

 

Frank Joosten

Geen verkeersbesluit onder een parkeerverbod? Dan geen parkeerboete..

Deze opvallende uitspraak deed het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2018. Verkeersjurist Herbert Korbee en verkeersjuridisch expert Sander Bonhof van BonoTraffics verkennen de impact van deze uitspraak voor handhavers, weggebruikers en wegbeheerders.

Voor meer info, klik hier.